Bloedwaarden
Bij de diagnose en behandeling van schildklieraandoeningen is bloedonderzoek belangrijk. Een laboratorium bepaalt op verzoek van de arts diverse waarden in het bloed. Vooral de huisarts vraagt vaak de TSH aan, er zijn afspraken met de laboratoria dat ze automatisch bij een afwijkende TSH ook de FT4 testen.
TSH
De schildklier wordt aangestuurd door TSH (schildklier stimulerend hormoon). De hypofyse maakt dit hormoon. De TSH-waarde is een indicatie hoe de schildklier functioneert.
- Te trage schildklier (hypothyreoïdie)
Als er te weinig schildklierhormoon in het lichaam is, maakt de hypofyse veel TSH. Je noemt dit ook wel een (te) traag werkende schildklier of hypothyreoïdie. De TSH-waarden in het bloed is dan (veel) hoger dan normaal. - Te snelle schildklier (hyperthyreoïdie)
Is er te veel schildklierhormoon, dan maakt de hypofyse weinig TSH. Je noemt dit ook wel een (te) snel werkende schildklier of hyperthyreoïdie. De TSH-waarden in het bloed is dan lager dan normaal.
T4 en T3
De schildklier maakt twee soorten hormonen aan:
Het hormoon T4 is een soort voorloper. T3 is het actieve hormoon. Naar behoefte van het lichaam, weefsels en cellen wordt T4 omgezet in T3. Dat gebeurt onder andere in de lever, de spieren en de hersenen.
FT4 en FT3
Het grootste deel van het T4- en T3-hormoon bindt zich aan eiwitten in het bloed. Een klein beetje hormoon is direct beschikbaar. Dit wordt aangegeven met de letter F van free = vrij.
FT4 = vrij T4 en FT3 = vrij T3.
Referentiewaarden
Referentiewaarden zijn de grenswaarden die horen bij een normale werking van de schildklier (euthyreoïdie). De arts vergelijkt een gemeten waarde met deze zgn. ‘normaalwaarden’. Zo ziet hij of deze binnen de normale grenzen ligt. Als deze waarde buiten de grenzen valt, doet een arts verder onderzoek. Als de waarde binnen de normaalwaarden ligt, kijkt een arts eerder naar andere oorzaken van de klachten.
De meest gebruikelijke waarden zijn:
Tips voor patiënten die hun bloedwaarden bijhouden:
- Ga zoveel mogelijk naar hetzelfde laboratorium.
- Noteer naast de gemeten waarde ook altijd de referentiewaarden (‘normaalwaarden’) van het lab. Elk lab hanteert zijn eigen normaalwaarden.
Meer tips vind je bij Levothyroxinegebruik.
TSH- en FT4-waarde bij gebruik van levothyroxine
Patiënten met hypothyreoïdie worden behandeld met levothyroxine. Vaak voelen deze patiënten zich het beste bij een TSH-waarde in het laag-normale gebied (TSH lager dan 2,0) en een vrije-T4-waarde in het hoog-normale gebied.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er extra T4 nodig is voor de omzetting in T3, dat anders door de schildklier geproduceerd wordt. Verder bevinden de TSH-waarden van de meeste gezonde mensen zich ook in het laag-normale gebied.
Auto-immuunziekten Hashimoto en de ziekte van Graves
Antistoffen TPO, Tg en TSH-receptor
Vaak is een schildklieraandoening een auto-immuunziekte, zoals bij de ziekte van Hashimoto en de ziekte van Graves. Het lichaam maakt antistoffen tegen het eigen weefsel. Er zijn geen algemeen geldende normaalwaarden beschikbaar voor antistoftesten. Deze zijn afhankelijk van de testmethode die het laboratorium gebruikt. Elk laboratorium heeft zijn eigen normaalwaarden. Daarom wordt hieronder de betekenis van de test beschreven.
Antistoffen TPO
- Negatief of normaal:
De meeste gezonde mensen hebben geen antistoffen tegen thyroperoxidase (TPO) in hun bloed. - Positief of verhoogd:
Veel mensen met de ziekte van Hashimoto en de ziekte van Graves hebben antistoffen tegen TPO in hun bloed. De aanwezigheid van antistoffen tegen TPO is geen bewijs dat er sprake is van een auto-immuun schildklieraandoening, want bij mensen zonder schildklieraandoening worden ook TPO-antistoffen gevonden. De kans op het maken van autoantistoffen tegen TPO neemt toe met de leeftijd.
Antistoffen Tg
- Negatief of normaal:
De meeste gezonde mensen hebben geen antistoffen tegen thyreoglobuline (Tg) in hun bloed. - Positief of verhoogd:
Mensen met de ziekte van Hashimoto en de ziekte van Graves kunnen antistoffen tegen Tg in hun bloed hebben. Tg antistoffen worden minder vaak gevonden dan TPO antistoffen.
Antistoffen tegen de TSH-receptor
- Negatief of normaal:
Gezonde mensen hebben geen antistoffen tegen de TSH-receptor in hun bloed. - Positief of verhoogd:
Veel mensen met de ziekte van Graves hebben antistoffen tegen de TSH-receptor in hun bloed. Veelal zijn dit antistoffen die de schildklier stimuleren om meer schildklierhormoon aan te maken, ook wel TSI-antistoffen genoemd.
Graves’ hyperthyreoïdie en zwangerschap
Bij Graves’ hyperthyreoïdie (te snel werkende schildklier), nu of in het verleden, moet tijdens de zwangerschap het bloed altijd gecontroleerd worden op TSI-antistoffen. Dat gebeurt t/m de zesde maand. Als er TSI-antistoffen zijn aangetoond, moet de controle in de laatste drie maanden van de zwangerschap worden herhaald. Deze antistoffen kunnen via de placenta bij de baby terecht komen.
In de laatste drie maanden kunnen die antistoffen de schildklierfunctie beïnvloeden van de baby. Hierdoor kan de baby zelf hyperthyreoïdie krijgen. Dit is gelukkig zeldzaam, bij ongeveer 1 tot 5% van alle zwangerschappen van alle ‘Graves-zwangeren’. Maar als het voorkomt, heeft de baby meer kans op onder andere groei- en ontwikkelingsstoornissen, een te snelle hartslag en een te grote schildklier (struma).